hanviskie

Hanviskie schrijft op haar blog regelmatig over water en het waterschap. Als bestuurslid van Waterschap Rivierenland schrijft ze vooral over het werkgebied van Rivierenland, met speciale aandacht voor de ontpoldering van de Noordwaard in Werkendam. De blog is soms informerend, soms opinierend, vaak kritisch of prikkelend. Om zo waterschappers en burgers scherp te houden! En mijn kiezers op de hoogte te houden van mijn werk als volksvertegenwoordiger.

Friday, October 20, 2017

Alida Hendrica Boxman

Pentekening van Abraham Boxman

Hoe ik op het spoor kwam van Alida Hendrica Boxman (1801-1822) weet ik niet meer. Maar het begon met een dichtbundel van Abraham Boxman, haar enige broer. Hij schreef twee gedichten over zijn zusje; één vlak voor haar huwelijk met Hermanus Eliza Verschoor en één bij het sterven van zijn zusje in het kraambed. Amper een jaar na haar huwelijk. 

Gij, trouwe lotgenoote in al mijn vreugde en lijden!
Een ander voert u weg en van uw' broeder af.
Vereenigd, hand in hand, doorwandelden wij 't leven,
Gij strooide keurgebloemt verkwistend op mijn paan,
En, willige voor mijn vreugd uw vreugde prijs te geven,
Trekt bij de distels uit, hoe diep hun steek mogt gaan.
Hoe vaak heeft niet uw hand de rimpels glad gestreken,
Vroeg op dit hoofd geploegd, schaarsch met zijn lot te vreeën! 
Hoe vak den traan gdroogd, die uit mijn oog kwam breken,
Als 'k vruchtloos zocht op aard', wat mij in droom verscheen
En thans, thans rukt ge u los en laat mij eenzaam dwalen,


Alida Hendrica overlijdt op 21 augustus 1822 in het kraambed. Opnieuw schrijft haar broer Abraham een gedicht over haar.

Van 't pasgesloten graf
Scheurt hij zijn blikken af,
En 't oog, omhoog geheven,
Ziet daar, vol hemellust
Haar reeds als Engel zweven,
die hier nog nauwlijks rust.

O, zalig, die dat ziet!
Maar ik vermogt het niet!
Het hoofd ter aard' gebogen,
Zag ik haar graf alleen,
en bleef er strak op oogen,
Ook toen zij lang verdween.

Dat zijn zus in het kraambed stierf wordt duidelijk uit de volgende dichtregels

Schoon uwe oogen 't nimmer zagen!
O, dat afgebeden kind,
Dat, nauw uit uw' schoot verrezen,
Met u nederzonk in 't graf,
Droomden wij reeds knaap te wezen,
Die ons niets dan vreugde gaf!
Nieuwe telgden reiden, zweefden,
Dartlend om dat knaapje heen,
Waar uw deugden in herleefden
en onz' ouders beeld met een.
Acht, die blijde tooverbeelden!
Allen zijn zij weggestormd